Opzegging van pachtovereenkomsten vergt maatwerk

Pachters zijn om in hun bestaan te kunnen voorzien afhankelijk van de pachtovereenkomst. De wetgever beschermt de pachter dan ook op diverse wijzen. Zo bepaalt de wet uitdrukkelijk dat de verpachter als hij de overeenkomst wil opzeggen de gronden daarvoor moet mededelen.

Als de pachter zich verzet tegen de opzegging moet de rechter bepalen op welk tijdstip de pachtovereenkomst eindigt. Hij kan dat slechts op een beperkt aantal in de wet genoemde gronden doen. Eén van die gronden is dat de bedrijfsvoering door de pachter niet is geweest zoals een goed pachter betaamt.

In de procedure bij de rechtbank is er weinig tot geen ruimte voor de aanvulling van de opzeggrond die de pachter heeft gekozen bij de opzegging. Dat heeft de Hoge Raad onlangs weer bevestigd (HR 21 juni 2013, LJN B5346). In die zaak had de verpachter zaak ervoor gekozen om bij de opzegging enkel te stellen dat de pachter niet had gehandeld zoals een goed pachter betaamd.

De pachter verzette zich tegen de opzegging. In de procedure bij de rechtbank voerde de verpachter voor het eerst aan dat de pachter grond die bij uitstek geschikt was als weidegrond als akkergrond had gebruikt. De rechtbank vond dat niet een uitwerking van de opzeggrond, maar een nieuwe opzeggrond die niet voor het eerst in de procedure bij de rechtbank mocht worden aangevoerd.

Uiteindelijk belandde de zaak bij de Hoge Raad die het oordeel van de rechtbank in stand liet en daarmee de pachter gelijk gaf. Het komt er voor een verpachter dus op aan om bij de opzegging zo concreet mogelijk de aanleiding voor de opzegging te benoemen. Het later wijzigen van die grond is niet mogelijk en ook voor aanvulling van die grond bestaat weinig tot geen ruimte. Opzegging vergt dus maatwerk.

30 juli 2013